KIP

Het aanbieden van een evenwichtige voeding is heel belangrijk voor de gezondheid van kippen. Daarbij is het belangrijk om te beseffen dat de voedingsbehoeften kunnen verschillen al naar gelang de omgevingsomstandigheden en de leeftijd, activiteit, productieve en gezondheidsstatus van het dier. Pasgeboren kuikens worden tot een leeftijd van 6 weken best gevoed met een kuiken- of startmeel. Daarna kan tot een leeftijd van ongeveer vijf á zes maanden een opfokvoer gegeven worden. Wanneer de dieren ongeveer 16 weken oud zijn kunnen ze overgeschakeld worden op een volwassen meel of korrel. Legkorrels of meel vormen de basis van een gebalanceerde voeding voor kippen. Dit moet op elk moment van de dag beschikbaar zijn en aangepast zijn aan de leeftijd, activiteit, productie (eieren) en gezondheidsstatus van het dier (fokken, onderhoudsvoer voor tijdens de rui,…).

Volwassen kippen eten, afhankelijk van hun grootte, gemiddeld ongeveer 30 tot 100 gram voer per dag. Zolang er nog voer aanwezig is, hoef je niet bij te voeren, want dit vergroot het risico op selectie van voedingsmiddelen, zeker als je geen eenvoudige korrel geeft.

Dus liever dit:

 

 

 

 

 

En niet dit:

 

 

 

 

 

 

Dit dieet kan worden aangevuld met granen, zaden en groenvoer (o.a. groenten, kruiden, fruit, bessen). Als extraatje kan aan kippen wat dierlijke eiwitten in de vorm van regenwormen, meelwormen of maden gegeven worden. Om in de verhoogde kalkbehoefte (nodig voor de aanmaak van de eischaal) te voorzien dient grit aangeboden te worden. Daarnaast is ook maagkiezel, welke bijdraagt aan een goede vertering van het voer, onmisbaar.

Het is verder belangrijk dat zorg gedragen wordt dat altijd vers drinkwater beschikbaar is. Bij voorkeur wordt de drinkwaterbak op een verhoging geplaatst zodat er zo min mogelijk vuil in kan komen. Kippen drinken gemiddeld ongeveer 250 milliliter per dag.

Goede huisvesting is een belangrijke basisvoorwaarde voor het houden van kippen. Een hygiënisch en goed ingericht kippenhok zal ertoe bijdragen dat kippen minder snel ziek worden en goed eieren blijven produceren! Om kippen adequaat te kunnen huisvesten zijn in ieder geval de volgende zaken van belang:

  • Voldoende vloeroppervlak en inhoud van het verblijf: het ras en formaat van de kippen zijn daarbij bepalend voor de afmetingen van een hok. Idealiter hebben de dieren daarbij beschikking over een nachthok en een vrije uitloop.
  • Goede isolatie c.q. beschutting tegen koude, wind en regen
  • Bescherming tegen predatoren (bv. door middel van afrastering, overkapping en/of beplanting)
  • Voldoende licht (maar geen hitte – kippen kunnen hier slecht tegen!)
  • Goede ventilatie om de ammoniak uit de uitwerpselen af te voeren
  • Voldoende, goed bereikbare en gemakkelijk schoon te maken voer- en drinkplaatsen
  • Zitstokken van adequaat formaat en op de juiste hoogte als slaap/rustplaats; alle zitstokken zijn bij voorkeur op gelijke hoogte geplaatst om gevechten in verband met pikorde te voorkomen.
  • Een rustige, donkere of schemerige legplaats van adequate afmetingen waar de hen haar eieren kan leggen (N.B. De hen moet zich tenminste in het nest kunnen omdraaien). Eén legplaats per drie kippen is meestal voldoende.
  • Goed absorberende, niet te stoffige bodembedekking
  • Aanwezigheid van een zand- of stofbad waarin de kippen kunnen badderen en zich kunnen ontdoen van parasieten.
  • Goede toegankelijkheid tot het nachthok (om schoonmaken en rapen van de eieren mogelijk te maken)
  • Gemaakt van de juiste bouwmaterialen (glad afgewerkt, naadloos, goed schoon te maken)

Kippen kunnen wormen krijgen via het oppikken of opdrinken van met wormeieren besmet voedsel of water. Symptomen kunnen uiteenlopen van vermageren, vertraagde groei, dof in het verenkleed zitten, diarree, … Wormbesmettingen kunnen bevestigd worden aan de hand van de symptomen en een mestonderzoek. Indien nodig kan de kip behandeld worden met een aangepast antiparasitair product. Preventief handelen kan door de kippen minstens 1x/jaar te ontwormen of nog beter door de uitwerpselen regelmatig te laten controleren via een mestonderzoek. Daarnaast zijn ook hygiënische maatregelen belangrijk: een regelmatige poetsbeurt van het hok, eet- en drinkbakken op een hoogte plaatsen en regelmatig reinigen, … Bij wormen die een tussengastheer nodig hebben om de kippen te besmetten is preventie door het elimineren van de tussengastheer (insectenbestrijding) belangrijk.

Hieronder worden de verschillende wormen kort besproken:

Rondwormen (nematoden, spoelwormen)

Rondwormen zijn parasieten die vrij in het darmlumen van de kip wonen en zich voeden met (deels) verteerde darminhoud. De belangrijkste spoelworm bij de kip is Ascaridia galli, de grote spoelworm. Bij vrijlopende kippen worden daarnaast regelmatig infecties gezien met de kleine spoelworm, Heterakis gallinarum. Deze parasiet leeft in de blinde darmen en kan bij massale infecties leiden tot een ontsteking van de blinde darm.

In geval van A. galli is er sprake van een directe levenscyclus, terwijl bij H. gallinarum de levenscyclus indirect is, waarbij regenwormen als tussengastheer optreden.

Verschijnselen treden meestal alleen op bij een zware besmetting en/of bij dieren met een verzwakte afweer. Vermagering (ondanks goede eetlust) of achterblijven in groei zijn veelal de meest in het oog springende klinische verschijnselen; daarnaast kan diarree en/of slecht verteerde ontlasting, en een bleke kam en lellen worden gezien. Bij zeer heftige infecties kan uiteindelijk sterfte optreden.

Haar- of draadwormen

Haar- of draadwormen zijn zeer dunne, draadachtige wormen (Capillaria spp.) van 1 cm lengte. Er komen verschillende soorten Capillaria wormen voor bij de kip, die elk in een bepaald deel van de darm leven. Sommige soorten (C. contorta en C. annulata) kunnen migreren naar de krop en de slokdarm, wat daar kan leiden tot verdikking en ontsteking van de slijmvliezen. Andere soorten (C. bursata, C. caudinflata, en C. obsignata) veroorzaken in de darmen ontsteking, bloeding en erosie van de darmwand. Verschijnselen bestaan uit vermageren, productieverlies, diarree, bleke slijmvliezen en uiteindelijk, zwakte, bolzitten, anorexie en sterfte.

De meeste Capillaria soorten kennen een indirecte levenscyclus, waarbij regenwormen als tussengastheer optreden. Alleen C. obsignata kent geen tussengastheer en heeft een directe cyclus waarbij opname van eieren leidt tot infectie.

Lintwormen (Cestoden)

Lintwormen zijn platte, lintachtige, gesegmenteerde wormen die met enige regelmaat in de darmen van loslopende kippen worden aangetroffen. In tegenstelling tot de spoelwormen, die vrij in het lumen van de darm leven, verankert de lintworm zich aan de dunne darmwand met haakachtige monddelen. De meest voorkomende lintwormen van de kip zijn de grote lintwormen (Raillietina echinobothrida, R. tetragona en R. cesticillus). Daarnaast kan ook de kleine lintworm (Davainea proglottina) voorkomen. Lintwormen hebben een indirecte levenscyclus waarbij slakken, kevers, sprinkhanen, regelwormen en vliegen als tussengastheer optreden. Kippen worden geïnfecteerd door het eten van deze tussengastheren. Eenmaal aangekomen in de darmen hecht de larve zich vast aan de wand en groeit uit tot een volwassen lintworm, die – eenmaal volwassen – segmenten van het lichaam (proglottiden) die eieren bevatten loslaat die met de ontlasting worden uitgescheiden (die dan opgenomen worden door de tussengastheer).

Een kip die besmet is met lintwormen, zal vermageren ondanks een goede eetlust, jonge kippen krijgen een groeiachterstand en bij zware infecties kunnen ze zelfs sterven.

Gaapworm

Gaapworm of Syngamus trachea is een worm die in de luchtpijp kan gevonden worden. Het is een rode worm die vaak in een typische Y-vorm wordt gevonden (eenmaal ze starten met voortplanten, blijven de mannetjes vasthangen aan het vrouwtje). Klinische infecties kunnen voorkomen bij jonge kippen, kalkoenen en andere hoenderachtigen (fazanten, patrijzen). Ook volwassen kalkoenen zijn gevoelig. Infecties komen in het bijzonder voor bij vogels die buiten of in volières of rennen worden gehouden, vooral daar waar regenwormen (die als transportgastheer kunnen fungeren) onderdeel vormen van het voedsel. Volwassen wormen leggen eitjes, die opgehoest, ingeslikt en uitgescheiden worden met de stoelgang. In het ei ontwikkelt zich een derde stadium larve (L3). Besmetting vindt op drie manieren plaats:

  1. via opname van het ei met daarin de besmettelijke L3;
  2. via opname van een L3 nadat die uit het ei is gekomen;
  3. via opname van een L3 in een transportgastheer (slakjes, kevers en vooral regenwormen).

Na opname migreert de L3 via het circulatiestelsel vanuit de darm naar de longen en vervelt daar twee keer binnen 5 dagen. Kort daarna vindt copulatie plaats, waarna het vrouwtje snel verder groeit. De infectiedruk is het hoogst gedurende de zomer als regenwormen actief zijn.

Een besmetting met Syngamus trachea leidt tot een bloederige ontsteking van de luchtpijp die ontstaat doordat de volwassen wormen zich hechten aan het slijmvlies van de luchtpijp. Er is daarbij overvloedige slijmproductie, die kan leiden tot obstructie waardoor de ademhaling wordt bemoeilijkt. Een ernstige obstructie (door slijm of wormen) kan tot verstikking leiden. De dieren happen vaak naar lucht (vandaar de naam ‘gaapworm’) en hoesten en schudden met de kop om de obstructie kwijt te raken. Ook kunnen bloedarmoede, wormknobbeltjes en longontsteking optreden. Bij jonge dieren met ernstige infecties worden klinische verschijnselen veroorzaakt door migratie door de longen. Dit kan resulteren in emfyseem, oedeem, longontsteking en uiteindelijk zelfs leiden tot sterfte.